Lejos en el mar. 7 poemas de Elly de Waard

 

Poemas por Elly de Waard*

Nota y traducción del neerlandés al español

por Alejandra Szir**

Crédito de la foto Ernst Drukker

 

 

Lejos en el mar.

7 poemas de Elly de Waard

 

 

Poesía feminista, lésbica, que recobra el cuerpo, la experiencia, la anécdota, el exceso, y hasta puede coquetear con un sentimentalismo camp, para, irreverente, enfrentarse al tabú impuesto por una tradición (intelectual) dominada por los poetas y escritores (hombres) de la posguerra. En los Países Bajos, Elly de Waard, una de las pioneras en el debate sobre género, feminismo y emancipación, contribuye al rescate de grandes poetas (mujeres), como Ida Gerhardt y Vasalis, y a la creación del premio de poesía Anna Bijns.

 

 

4

 

Aguamarinas franjas en viruta. Delante

Del crepúsculo, lejos en el mar

Las chimeneas fuman pipa. En el cada vez más profundo

Carmesí enroscan sus columnas haciendo una

Nube que se aleja rozando el

Horizonte plegado con fuerza. La rompiente se abre

En espuma. Aún estoy entre sus

Brazos, pensé, pero el frío está sobre y

Alrededor y debajo de nosotras y el temblor

De mi cuerpo me apaga el latido del corazón.

 

Las ventanas empañándose rápido comprueban el

Enfriamiento y el ocaso se extiende alrededor del 

Hemisferio como una venda elástica

En llamas; el horizonte y entonces con un

Lazo púrpura y al tiro

Nosotras gritando acostadas, la

Cabeza entre las piernas de la otra. Como nubes

Frunciéndose unidas se funden

Nuestros nombres. La luna creciente,

La escarcha es incunable.

 

 

 

33

 

Una cabeza de ternero inmensa 

Degollada sobre la mesa puesta

En azul intenso; de las cuencas

De sus ojos mana una 

Luz magnífica que además 

Se evapora en destellos

Entre sus dientes. ¡El Rembrandt del

Cielo viene del sexo

Sonriente del stratocumulus

Vesperalis! Inclinadas 

 

Sobre nuestros sueños como sobre

Libros, nos leemos los rincones

Más lejanos del alma. Nuestra

Conciencia es una membrana, un

Lienzo que dentro del bastidor

De nuestro cuerpo se estira

Entre dos universos, el

Interno y el de afuera.

Explorar el secreto

Holográfico de su interacción.

 

 

 

40

 

¿Quién puede hoy leer El Banquete de

Platón, en donde se expulsa a las mujeres

Antes del diálogo y el amor

Entre hombres se encomia por

Supremo? ¿Qué mujer que se

Respete? ¡Hay que reescribir

Todo! Mi amigo, ese que con

Clips para papel se abrocha los puños,

Preferiblemente los de su frac, a él le

Señalé que las sociedades animales

 

Mejor organizadas son las

Feminizadas y se

Asustó. Pero nuestro discurso –sobre la

Venganza– era frívolo y letrado y

Cenábamos. Enseguida nos vieron en

La pista de baile, un foxtrot, él

Seguía, yo llevaba. Ah 

Qué placer, todo debería estar

Dado vuelta y quedarse así,

Insistíamos entretanto.

 

 

 

50

 

Que yo pensara en tu

Cuerpo, tan flexible como

Un tallo y tan suave,

Tan brillante como puede ser

La hierba bajo

El viento que,                  

En tu ductilidad, te 

Acometía y era

Yo encima tuyo;

Sos esbelta como el

 

Junco, un fulgor plateado

Cubre tus miembros, tus

Ojos chispean como

Agua colectada en

Una hoja o como

El rocío que durante toda una

Jornada de verano perla en la

Corona de hojas del

Lupino; una perla

Sos, nada más.

 

 

 

75

 

Las olas chicas son como

Garras de león, el pelo escurriéndose

En el viento, las uñas prendidas

En el azul, pero juegan

Alrededor de sus tobillos femeninos, y se

Amansan… Ah, cómo ella está             

Entre rayas color amarillo lirio       

Que se arrastran 

En el fondo del agua y le dan a su 

Sombra una radiación  

 

Irisada, tan intangible y no predestinada

A ningún mortal. Sacude

El cabello oscuro que, liberado de la

Diadema, resbala sobre el

Índigo anochecido de las

Olas y es el mar, un único

Pigmento su pelo y las olas,

Olas y pelo. Yo en el viento,

Deambulamos a su alrededor, el viento y

Yo: su poeta y amante.

 

 

 

79

 

Las montañas echan humo de los fuegos

Otoñales que encienden, los árboles

Se ponen colorados del

Ardor. Viajaba hacia el Norte por

Los bosques oscurecidos de

Europa, oxidándose en octubre,

Óxido de autos, por pueblos

Sin vereda, como tajos, la

Larga sombra del décimo mes

Ya vive allí. Pasando las vías neuronales

 

Que corren por los valles

En gris de trenes y de

Rutas y todo mojado de lluvia,

Pulsa la corriente del golfo metálica

Del tránsito. El Occidente es                       

Solitario ahora que el milenio

Llega a su fin. Lo que las nubes,

La tela de araña de las industrias,

Borra y sopla desde el campo

Es un viento femenino.

 

(de Espesura de conexiones)

Nota de la autora: Los poemas 50 y 75 están dedicados a Caroline van Tuyll de Serooskerke.

 

 

En lugar de hablar

 

Yo estaba sentada. Ella de paso.

 

Y de repente me acordé

me había olvidado

 

de preguntarle algo

con que ya hacía días

 

me entretenía: che, ¿te acordás

cuántos poemas  

 

te dediqué? Desde esa

pasión que, cuando los releo,

 

revivo y que me        

pone ansiosa por vos.

 

Pero hoy la pregunta

permaneció en mi interior

 

sin pronunciarse, porque antes de

que estuviera lista para tomar

 

la palabra, vos, ella,

la del veloz andar,

 

otra vez se fue

 

(de Casi siempre entre los árboles)

 

 

—————————————————————————————————————————–

(poemas en su idioma original, neerlandés)

 

 

4

 

Aquamarijn gekrulde stroken. Voor

De zonsondergang staan ver in zee

Pijpen te roken. In het verdiepend

Rood winden zich hun kolommen tot een

Wolk die langs de stijf gevouwen

Horizon wegdrijft. De branding ritst

In schuim zich open. Nog lig ik in haar

Armen, dacht ik, maar de kou is op en

Om en onder ons en het sidderen

Van mijn lijf verstomt mijn hartenklop.

 

De ramen tonen in hun snel beslaan

Afkoeling aan en als een brandend

Rekverband trekt het ondergaan zich

Rond de hemisfeer; de kim een dan

Met purperen band en op een steenworp

Afstand liggen wij te schreeuwen, de

Hoofden tussen elkaars benen. Als wolken

Fronsende tezamen verstrengelen

zich onze namen. De maan wordt

Vol, de vorst is incunabel.

 

 

 

33

 

Een immense kalfskop ligt

Geslacht op de hardblauw

Gedekte tafel; uit kassen

Van zijn ogen gutst een

Schitterend licht dat ook

Van tussen zijn tanden dampt

In stralen. De Rembrandt van

De lucht uit het lachende

Geslacht van de stratocumulus

Vesperalis! Gebogen

 

Over onze dromen als over

Boeken lezen wij de verste

Hoeken van onze geest. Ons

Bewustzijn is een vlies, een

Doek dat binnen het raamwerk

Van ons lichaam gespannen staat

Tussen twee universa, het

Inwendige en dat van buiten.

Het holografisch geheim van

Hun wisselwerking uit te zoeken.

 

 

 

40

 

Wie kan Plato’s Symposion nog

Lezen, waar vrouwen voor het gesprek

Worden weggestuurd en als hoogste

Liefde die tussen mannen wordt

Aangeprezen? Welke vrouw met

Zelfrespect? Alles moet opnieuw

Geschreven! Mijn vriend, die zijn

Manchetten met paperclipsen knoopt,

Het liefst die van zijn rok, hem wees

Ik erop dat de hoogst georganiseerde

 

Samenlevingen van dieren de

Gefeminiseerde zijn en hij

Schrok. Maar ons discours – over de

Wrok – was luchtig en geleerd en wij

Dineerden. Spoedig zag men ons op

De dansvloer, in een foxtrot, hij

Volgde en ik leidde. O het was

Een plezier, alles moest op zijn

Kop en ook zo blijven, daar

Stonden wij inmiddels op.

 

 

 

50

 

Dat ik aan je lichaam

Dacht, zo lenig als

Een stengel en zo glad,

Zo stralende als gras

Maar zijn kan onder

De wind, waarvan je

In je buigzaamheid

Besprongen was en die

Ik over je was –

Rank ben je als het

 

Riet, een zilveren glans

Bedekt je leden, je

Ogen glinsteren als

Water dat zich verzameld

Heeft in blad of als

De dauw die een zomer-

Dag lang parelt in de

Bladerkrans van de

Lupine – een parel

Ben je, anders niet.

 

La poeta Elly de Waard.
Crédito de la foto: A. Szir

 

75

 

De kleine golven zijn als

Leeuweklauwen, hun haren stormend

In de wind, hun nagels grijpend

In het blauwe, maar om haar

Vrouwenenkels spelen zij en zijn

Getemd. – O zoals zij staat

Tussen de irisgele strepen

Die over de bodem van het

Water slepen en aan haar schaduw

Een geïriseerde straling

 

Geven, zo onaantastbaar en geen

Sterveling voorbestemd. Zij schudt

Haar donkere haar dat, van zijn

Diadeem bevrijd, over het

Schemerende indigo van

Golven glijdt en is de zee, één

Tint haar haren en de golven,

Golven en haar haar. Ik in de wind,

Wij drentelen om haar, de wind en

Ik, haar dichter en haar minnaar.

 

 

 

79

 

De bergen roken van de herfst-

Vuren die ze stoken, de bomen

Krijgen rode wangen van hun

Gloed. Ik trok naar het Noorden door

De donkerende wouden van

Europa, roestend van najaar,

Roestig van auto’s, door dorpen

Zonder trottoir, als kloven, de

Lange schaduw van oktober

Woont er al. Langs zenuwbanen

 

Die door de valleien lopen –

In grijs van treinen en van

Wegen en alles nat van regen –

Pulseert de metalen golfstroom

Van het verkeer. Het Westen is

Eenzaam nu het millennium

Zijn einde vindt. Wat de wolken,

Het rag van industrieën, weg-

Vaagt en van de akkers aanblaast

Is een vrouwelijke wind.

 

Noot van E.d.W.: De gedichten 50 en 75 zijn opgedragen aan Caroline van Tuyll van Serooskerke.

Een wildernis van verbindingen, 1986, Uitgeverij De Harmonie.

 

 

In plaats van zeggen

 

Ik zat. Zij ging voorbij.

 

En ik herinnerde mij

plotseling dat ik vergat

 

om haar te vragen wat

mij enkele dagen nu al

 

bezig hield: zeg, weet je wel

hoeveel gedichten ik ooit

 

op je schreef? Vanuit een

hartstocht die ik, ze herlezend

 

herbeleef en die mij

ongeduldig naar je maakt.

 

Maar ook nu bleef mijn vraag

onuitgesproken binnen in

 

mij, want voor ik zo ver

was dat ik het woord kon

 

nemen, was jij, was zij,

met haar snelle pas

 

alweer verdwenen

 

Meestal tussen bomen, 2022, Uitgeverij De Harmonie.

 

 

 

 

*(Bergen-Países Bajos, 1940). Poeta y traductora. Ha publicado más de 20 poemarios, iniciando con Afstand (‘Distancia’, 1978). Entre 1968 y 1986 fue periodista de rock y pop para el periódico Volkskrant y el semanario Vrij Nederland. Ha traducido la obra de Emily Dickinson y Amy Clampitt al neerlandés. Web de la autora: www.ellydewaard.nl

 

 

 

** (Buenos Aires-Argentina, 1971). Poeta y traductora. Ha publicado varios libros, recientemente Sí sí el big bang (2022, detodoslosmares), traducción de la poesía de Maria Barnas.

 

 

Vallejo & Co. | Revista Cultural - POESÍA - FOTOGRAFÍA - NARRATIVA - CINE - MÚSICA - TEATRO - ARTES - PLÁSTICAS - CREACIÓN - CAJÓN DE SASTRE